competentieprofiel docent ------------------------- 1 interpersoonlijk competent de docent moet ervoor zorgen dat er in de groepen waarm

Competentieprofiel Docent
-------------------------
1 Interpersoonlijk competent
De docent moet ervoor zorgen dat er in de groepen waarmee hij werkt,
een prettig leef- en werkklimaat heerst. De docent geeft op een goede
manier leiding, schept een vriendelijke en coöperatieve sfeer en
brengt een open communicatie tot stand. De docent bevordert de
zelfstandigheid van de leerlingen en zoekt interactie met leerlingen
Gedragsindicatoren:
*
De leraar ziet wat er gebeurt in de groepen waarmee hij werkt. Hij
luistert naar de leerlingen en reageert op hen;
*
Hij spreekt hen aan op ongewenst gedrag en hij stimuleert gewenst
gedrag. Hij laat de leerlingen in hun waarde en zorgt ervoor dat
de leerlingen respect opbrengen voor hem en voor elkaar;
*
Hij maakt de leerlingen medeverantwoordelijk voor de sfeer in de
groep en reageert positief op initiatieven van leerlingen;
*
Hij stimuleert de samenwerking met en tussen de leerlingen. Hij
staat open voor vragen van leerlingen en laat merken dat hij
begrijpt wat ze zeggen en dat hij hier rekening mee houdt;
*
Hij laat merken dat hij een goede samenwerking tussen de
leerlingen waardeert en zorgt ervoor dat leerlingen rekening
houden met elkaar;
*
Hij houdt in zijn taalgebruik, omgangsvormen en manier van
communiceren rekening met wat gebruikelijk is in de leefwereld van
zijn leerlingen;
*
Hij houdt rekening met wat gebruikelijk is in de beroepspraktijk
waar zij zich op voorbereiden en hij gebruikt ook voorbeelden uit
de beroepspraktijk, bijvoorbeeld bij het bespreken van
communicatie en omgangsvormen;
*
Hij kan beschrijven en verklaren wat de communicatiepatronen zijn
in de (cultureel heterogene) groepen waarmee hij werkt en hoe de
sociale verhoudingen liggen. Hij weet hoe hij een en ander zonodig
kan verbeteren;
*
Hij kan verantwoorden hoe hij met zijn (cultureel heterogene)
groepen omgaat en ook met individuele leerlingen.
2 Pedagogisch competent
De docent moet de leerlingen helpen een zelfstandig en
verantwoordelijk persoon te worden die onder andere een goed beeld
heeft van zijn ambities en mogelijkheden. De docent biedt de
leerlingen in een veilige leer- en werkomgeving houvast en structuur
bij de keuzes die zij moeten maken en bevordert dat zij zich verder
kunnen ontwikkelen. Hij zorgt ervoor dat de leerlingen:
*
welkom zijn;
*
weten dat ze erbij horen en gewaardeerd worden;
*
op een respectvolle manier met elkaar omgaan;
*
uitgedaagd worden om verantwoordelijkheid voor elkaar te nemen;
*
initiatieven kunnen nemen en zelfstandig kunnen werken;
*
hun affiniteiten en ambities leren ontdekken en op basis hiervan
keuzes kunnen maken met betrekking tot hun studie en loopbaan.
Gedragsindicatoren:
*
Hij ziet hoe leerlingen met elkaar omgaan en wat dat voor gevolgen
heeft voor het welbevinden van (individuele) leerlingen. Hij
bespreekt met hen de sfeer in de groep en de omgang met elkaar;
*
Hij helpt leerlingen om ten opzichte van elkaar en/of van hun
collega’s in bedrijf of instelling, collegiale omgangsvormen te
ontwikkelen en benut hierin de leeromgeving als oefenomgeving voor
de werkomgeving;
*
Hij helpt leerlingen bij de ontwikkeling van hun
beroepsidentiteit;
*
Hij waardeert de inbreng van de leerlingen, is nieuwsgierig naar
hun ideeën en complimenteert hen regelmatig. Hij stimuleert hen om
kritisch na te denken over hun opvattingen en gedrag en om
daarover in de groep te communiceren;
*
Hij levert zijn bijdrage aan een goede analyse van het sociale
klimaat in de groepen waar hij mee te maken heeft en hij
communiceert hierover met zijn collega’s;
*
Hij signaleert ontwikkelings- of gedragsproblemen bij individuele
leerlingen en beoordeelt in overleg met collega’s of en hoe die
aangepakt kunnen worden;
*
Hij doet recht aan (culturele) verschillen tussen leerlingen: hij
houdt er rekening mee en maakt er in zijn pedagogisch handelen een
goed gebruik van;
*
Hij begeleidt leerlingen bij het maken van keuzes gericht op hun
studie en loopbaan. Hij draagt eraan bij dat leerlingen passende
adviezen krijgen die aansluiten bij hun ambities en capaciteiten;
*
Hij is zich bewust van zijn eigen beroepsopvatting, zijn waarden
en normen en hij laat dat merken aan zijn leerlingen. Hij kan
bijvoorbeeld toelichten welke rol zijn normen, waarden en
beroepsopvatting spelen bij de begeleiding van de leerlingen;
*
Hij kan zijn pedagogische opvattingen verantwoorden en ook hoe hij
de groep of individuele leerlingen aangepakt heeft. Daarbij maakt
hij gebruik van relevante theoretische en methodische inzichten;
*
Hij laat leerlingen zelfstandig werken en samenwerken. Hij
bevordert de zelfstandigheid van de leerlingen en de samenwerking
tussen leerlingen door hen te stimuleren tot of te begeleiden bij
het reflecteren op de geboekte resultaten en op het proces van
leren en samenwerken.
3 Vakinhoudelijk & didactisch competent
De docent moet de leerlingen helpen zich de leerinhouden van een
bepaald vak of beroep eigen te maken en vertrouwd te raken met de
manier waarop die in het dagelijkse leven en in het werk gebruikt
worden. Ook helpt hij de leerlingen zicht te krijgen op wat zij in de
samenleving en in de wereld van het werken kunnen verwachten. De
docent creëert een krachtige leeromgeving, o.a. door het leren in
verband te brengen met realistische en voor de leerlingen relevante
toepassingen van kennis in beroep en maatschappij.
Gedragsindicatoren:
*
Hij kan opdrachten, oefeningen en toetsen waar zijn leerlingen mee
te maken krijgen zelf foutloos uitvoeren, demonstreren en
uitleggen. Dit voor zover die betrekking hebben op zijn
vak(gebied);
*
Hij ontwerpt leeractiviteiten die in het perspectief van de
loopbaan van de leerling betekenisvol zijn en waarin hij rekening
houdt met het niveau van taalbeheersing van de leerling: zowel
brede geïntegreerde opdrachten of projecten als smalle
vakgerichte, zowel schoolgerelateerde als ook
werkplekgerelateerde;
*
Hij ontwerpt in overleg met de praktijkbegeleider opdrachten
waarmee de leerling in het bedrijf zelfstandig aan de slag kan,
die recht doen aan de specifieke kenmerken van het bedrijf of
bedrijfstak, die ervoor zorgen dat de leermogelijkheden op de
werkplek optimaal benut worden en dat de leerling ten behoeve van
zijn loopbaan optimaal leerrendement haalt uit het
werkplekgerelateerde leren;
*
Hij biedt de leerlingen keuzes (thema’s, werkvormen, opdrachten)
en zorgt voor actieve betrokkenheid van leerlingen bij de
invulling van hun onderwijsprogramma. Hij creëert de
randvoorwaarden (sfeer, organisatie, opdrachten, materialen en
machines) die de leerlingen in staat stellen zelfstandig te kunnen
werken, zodat zij in hun eigen tempo en op hun eigen wijze kunnen
leren;
*
Hij maakt gebruik van moderne middelen, waaronder ICT. Zo maakt
hij, als dat aan de orde is, gebruik van een elektronische
leeromgeving die plaats- en tijdonafhankelijk leren mogelijk maakt
en effectieve communicatie over het leren vanaf verschillende
plekken ondersteunt;
*
Hij legt duidelijk uit aan leerlingen welke leerdoelen hij met
welke activiteiten nastreeft. Of hij laat binnen gegeven kaders de
leerlingen hun eigen leerdoelen formuleren;
*
Hij bepaalt met de leerling diens (individuele) leertraject,
opgebouwd uit individuele activiteiten en groepsactiviteiten,
rekening houdend met de mogelijkheden en ambities van de leerling;
*
Hij begeleidt leerlingen in hun leerproces door
reflectiegesprekken met hen te voeren zodat de leerlingen in staat
zijn om zelf leervragen te formuleren en het eigen leerproces te
sturen;
*
Hij moedigt de leerling aan zijn leerervaringen in en buiten de
opleiding onder woorden te brengen en met elkaar in verband te
brengen;
*
In zijn interactie met leerlingen benut hij de kennis en ervaring
die de leerlingen elders, bijvoorbeeld tijdens werken hebben
opgedaan. Hierdoor blijft zijn onderwijs inhoudelijk up-to-date en
stimuleert hij de leerlingen kennis te delen en van elkaar te
leren;
*
Hij geeft opbouwend commentaar op het werk van zijn leerlingen en
op de manier waarop ze werken. Hij doet op basis van evaluatie en
toetsing betrouwbare uitspraken over hun kennis en vaardigheid;
*
Hij ontwikkelt (in samenwerking met collega’s)
beoordelingsinstrumenten;
*
Hij kan beschrijven:
*
hoe zijn leerlingen leren en wat hun vorderingen zijn;
*
wat de sterke en zwakke punten van de leerlingen zijn;
*
hoe hij hun leren probeert te bevorderen.
*
Hij signaleert leerproblemen en kan beoordelen of en hoe hij die
problemen zelf kan aanpakken en hij weet waar hij en de leerling
eventueel hulp kunnen vinden in en buiten de school;
*
Hij kan zijn vakinhoudelijke en didactische opvattingen
verantwoorden en ook hoe hij de groep of individuele leerlingen
aangepakt heeft. Daarbij maakt hij gebruik van relevante en
actuele theoretische en methodische inzichten;
*
Hij draagt bij aan de ontwikkeling van het onderwijs.
4 Organisatorisch competent
De docent draagt zorg voor organisatorische zaken die samenhangen met
zijn onderwijs en het leerproces van de leerlingen in de school en op
de leerwerkplek. De docent zorgt ervoor dat de leerlingen een
ordelijke en taakgerichte omgeving treffen. Waar het leren zich op
verschillende plaatsen afspeelt (bijvoorbeeld op verschillende
plaatsen in de school, stages, leerbedrijf, buitenschoolse projecten)
zorgt de docent (eventueel in samenspraak met andere begeleiders) voor
afstemming tussen die verschillende plaatsen.
Gedragsindicatoren:
*
Hij hanteert concrete, functionele en door de leerlingen gedragen
procedures en afspraken op een consequente manier. Hij biedt
organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen aan die
leerdoelen en leeractiviteiten ondersteunen;
*
Hij houdt een heldere planning aan, waarbinnen keuzemogelijkheden
voor de leerlingen zijn. Hij bespreekt deze met de leerlingen en
voor zover mogelijk stelt hij die met de leerlingen op. Hij gaat
adequaat om met tijd. In onverwachte situaties improviseert hij op
een professionele manier en stelt daarbij duidelijke prioriteiten;
*
Hij organiseert gesprekken met de (praktijk)begeleider in het
bedrijf of de instelling en met de leerling om de voortgang te
bespreken en de begeleiding af te stemmen. Hij administreert deze
gesprekken in een leerlingvolgsysteem;
*
Hij organiseert en administreert in samenwerking met collega’s en
de (praktijk)begeleider van het bedrijf of instelling de
beoordeling van de leerling. Hij zorgt voor heldere communicatie
naar de leerling over de beoordeling;
*
In situaties van teamteaching en/of samenwerking met
onderwijsassistenten of instructeurs en met begeleiders in
leerbedrijven en –instellingen zorgt hij voor een duidelijke
taakverdeling en –afstemming die ook bij de leerlingen bekend is;
*
Hij kan zijn opvattingen, zijn aanpak van (groeps- of)
klassenmanagement en de organisatie van zijn onderwijs (op school
en in bedrijfsleven of instelling) verantwoorden.
5. Competent in het samenwerken met collega’s
De docent levert een bijdrage aan het goed functioneren van de
schoolorganisatie. Hij levert zijn bijdrage aan een goed pedagogisch
en didactisch klimaat op zijn school en aan een goede onderlinge
samenwerking.
Gedragsindicatoren:
*
Hij werkt samen met collega’s (docent en/of onderwijsassistent) in
het voorbereiden, uitvoeren (teamteaching) en evalueren van
onderwijs. Hij heeft een gemakkelijk toegankelijke administratie
en registratie van leerlinggegevens;
*
Hij werkt met collega’s samen aan het verbeteren en vernieuwen van
het onderwijs of de organisatie, zoals bijvoorbeeld het
ontwikkelen van opdrachten en beoordelingsinstrumenten in het
kader van een nieuwe onderwijsvorm of het vormen van kernteams of
zelfsturende teams;
*
Hij maakt gebruik van vormen van
actieonderzoek/handelingsonderzoek om gesignaleerde problemen aan
te pakken;
*
Hij spreekt collega’s aan en is zelf ook aanspreekbaar als het
gaat om het vragen of geven van hulp bij het werk;
*
Hij stemt de eigen werkzaamheden af met die van de collega’s;
*
Hij houdt rekening met zijn collega’s en met de belangen van zijn
school;
*
Hij draagt bij aan een effectief functionerende organisatie door
te werken volgens in de organisatie geldende afspraken, procedures
en systemen;
*
Hij kan zijn opvattingen en zijn werkwijze op het gebied van
samenwerken met collega’s en functioneren in de schoolorganisatie
verantwoorden.
6 Competent in het samenwerken met de omgeving
De docent onderhoudt contacten met de ouders en/of verzorgers van de
leerlingen en met collega’s van (leer)bedrijven en instellingen
waarmee zijn school voor het onderwijs en de leerlingenzorg
samenwerkt. Hij moet er voor zorgen dat zijn professionele handelen en
dat van anderen buiten de school goed op elkaar afgestemd zijn.
Bovendien moet hij eraan meewerken dat de samenwerking van zijn school
met die bedrijven en instellingen goed verloopt.
Gedragsindicatoren:
*
Hij onderhoudt op een open en constructieve manier contacten met
ouders, verzorgers of andere belanghebbenden. Zo spreekt hij
mensen en instellingen buiten de school aan die met de leerlingen
te maken hebben en is hij ook zelf voor die mensen en instellingen
aanspreekbaar. Daarbij stemt hij zijn werk goed af op dat van
andere partijen;
*
Hij bespreekt op een open en constructieve manier de ontwikkeling
van de leerling met de praktijkbegeleider, zodat eventuele
problemen tijdig worden onderkend en opgelost;
*
Hij bouwt (langer termijn) relaties op met bedrijven of
instellingen en onderhoudt deze;
*
Hij helpt mee in het bedrijf of de instelling om voor de
leerlingen een betekenisvolle leerplek en veilige leeromgeving te
creëren. Hij zorgt voor een werkbaar evenwicht tussen de belangen
van de leerling en de school;
*
Hij administreert verslagen van zijn contacten met bedrijven of
instellingen in een (digitaal) relatiebeheersysteem, zodat de
informatie voor zijn collega’s beschikbaar is;
*
Hij stelt zich ondernemend en marktgericht op, volgt de
ontwikkelingen in het bedrijfsleven , instellingen en maatschappij
en vertaalt deze naar het onderwijs. Hij gaat adequaat om met
vragen uit het bedrijfsleven en instellingen en benut deze vragen
ten behoeve van het onderwijs (b.v. door ze te vertalen naar
opdrachten voor leerlingen);
*
Hij overlegt met vertegenwoordigers van toeleverende en afnemende
scholen om te komen tot doorlopende leerlijnen, zodat de leerling
optimaal de eigen loopbaan vorm kan geven;
*
Hij geeft aansprekende voorlichting over de opleidingen aan
(potentiële) leerlingen, bedrijven of instellingen die
leerwerkplekken bieden of kunnen gaan bieden en aan ouders en/of
verzorgers van de leerlingen;
*
Hij kan zijn opvattingen en werkwijzen op het gebied van
samenwerken met (potentiële) leerwerkplek biedende
bedrijven/instellingen, ouders en/of verzorgers en anderen buiten
de school verantwoorden.
7 Competent in reflectie en ontwikkeling
De docent moet zich voortdurend verder ontwikkelen en
professionaliseren. De docent denkt regelmatig na over zijn
beroepsopvattingen en zijn professionele bekwaamheid en streeft ernaar
zijn beroepsuitoefening bij de tijd te houden en te verbeteren.
Gedragsindicatoren:
*
Hij brengt onder woorden wat voor hem in het leraarschap
belangrijk is en vanuit welke professionele opvattingen hij werkt.
Zo brengt hij zijn beroepsopvatting en werkhouding in verband met
de (onderwijskundige en levensbeschouwelijke) identiteit van de
school;
*
Hij kijkt kritisch naar zijn werk en gebruikt evaluatie, reflectie
en feedback van anderen om zich verder te ontwikkelen;
*
Hij benoemt zijn sterke en zwakke kanten, formuleert leervragen en
werkt daar planmatig aan. Hij maakt daarbij gebruik van de kaders
en structuren die de school biedt (b.v. competentiemanagement,
persoonlijk ontwikkelingsplan, teamontwikkelingsplan,
functionerings- en beoordelingsgesprekken);
*
Hij signaleert relevante ontwikkelingen in de samenleving, het
bedrijfsleven en het onderwijs en trekt daaruit consequenties voor
zijn professionele ontwikkeling;
*
Hij benut verschillende mogelijkheden om zichzelf verder te
ontwikkelen, zoals bijhouden van vakliteratuur, het volgen van
trainingen en opleidingen, maar ook het deelnemen aan
vernieuwingsprojecten, het uitvoeren van actieonderzoek en het
oppakken van nieuwe taken;
*
Hij kan zijn eigen activiteiten en plannen over professionele
ontwikkeling verantwoorden, in relatie met het beleid van de
school, afspraken binnen het team en tegen de achtergrond van
actuele ontwikkelingen in het onderwijs, het bedrijfsleven en de
samenleving.
8 Competent in het vormgeven van de protestants christelijke
identiteit
De docent heeft het vermogen vanuit een christelijke identiteit
invulling te geven aan de grondslag van de school, de normen en
waarden en godsdienstige vorming. De docent moet omgaan met en
inspelen op pluriformiteit. Hij ontwikkelt een eigen mening en richt
zich op voortgaande professionalisering op gebied van bewustwording en
vormgeven van christelijk onderwijs
Gedragsindicatoren:
*
Hij staat persoonlijk achter hetgeen wordt verteld vanuit de
Bijbel en werkt vanuit waarden en normen zoals deze op school
gelden;
*
Hij draagt creatief bij aan de vormgeving van de godsdienstige
vieringen op school;
*
Hij verwoordt de keuze voor een christelijke school;
*
Hij participeert actief in activiteiten die in het kader van
godsdienstige vorming worden
*
georganiseerd;
*
Hij heeft respect voor de standpunten van collega’s, spreekt hen
aan op vormgeving van de christelijke identiteit en houdt daarmee
rekening met hun opvattingen;
*
Hij legt uit aan ouders en leerlingen wat zij kunnen verwachten en
wat de school van hen verwacht t.a.v. de identiteit en
levensbeschouwing;
*
Hij onderkent het pluriforme karakter van de samenleving;
*
Hij is bekend met de kerkelijke stromingen en kent de relevante
aspecten van andere in de samenleving aanwezige godsdiensten.

  • C HECK AGAINST DELIVERY REPUBLIC OF POLAND MINISTRY OF
  • EKO CENTAR SKOLA ZA OPSTANAK SE STVARNO POTRUDILA DA
  • ANÁLISIS SERVICIOS DE TRANSPORTE ZONA RIBERA ALTA FEBRERO 2015
  • DEDUCCIÓN POR FAMILIA NUMEROSA O POR PERSONAS CON DISCAPACIDAD
  • IV TORNEO DE PELOTA A MANO GOBIERNO DE LA
  • PROGRAMI ARHEOLOŠKE BAŠTINE – UPUTA ZA KORISNIKE PROGRAMA NOSITELJ
  • NAME BLOCK DATE COLLISION THEORY WORKSHEET
  • SOL·LICITUD DE BENEFICIS FISCALS A LA TAXA D’ESCOMBRARIES
  • OKRESNÍ FOTBALOVÝ SVAZ BENEŠOV –VNOUČKOVA 1699 256
  • MATERIA TIPO CRÉDITOS DE LA INVESTIGACIÓN A LA PUESTA
  • UNISDR ONLINE DIALOGUE PRIORITY AREAS TO IMPLEMENT DISASTER RISK
  • MANIFESTACIÓ D’INCORPORACIÓ A L’EXPEDIENT ACADÈMIC DELS ENSENYAMENTS RECONEGUTS DADES
  • UNIVERZITET U SARAJEVU ELEKTROTEHNIČKI FAKULTET U SARAJEVU BROJ SARAJEVO
  • HISTORIA DEL FUTBOL EL FÚTBOL FUE JUGADO POR PRIMERA
  • TALLER RECONSTRUCCIÓN HISTÓRICA1 TRANSCRIPCIÓN SOCIALIZACIÓN LINEA DEL TIEMPO M1
  • “EFECTIVIDAD COMPARADA EN CONDICIONES REALES DEL TRATAMIENTO FARMACOLÓGICO Y
  • COMITÉ DE BIOÉTICA DE INVESTIGACION HUMANA (CIH) UNIVERSIDAD DE
  • CHAPTER 1 1 EXPLAIN WHY THE LAW IS A
  • ÅLR 20149101 MILJÖBERÄTTELSE ALLMÄNT VÄGPLAN FÖR SEPARAT GÅNG
  • BRAZILIAN MEAT MONITOR – 16 MAY DUTCH TRADING
  • PRILOGA II KEMIJSKE OBLIKE VITAMINSKIH IN MINERALNIH SNOVI KI
  • PÍSEMNÉ HODNOCENÍ BAKALÁŘSKÉ PRÁCE AUTORKA BP HANA ŠTROBLOVÁ NÁZEV
  • ZAHTJEV ZA OVJERU POSLOVNE KNJIGE PODNOSILAC ZAHTJEVA IME I
  • DECLARACIÓN DE ACEPTACIÓN DE DEFENSA TELEMÁTICA DE LOS MIEMBROS
  • TÊN DOANH NGHIỆP 1 SỐ CỘNG HOÀ
  • C URRICULUM STANDARDS AND INDICATORS ENTREPRENEURSHIP AND BUSINESS ECONOMICS
  • TANZANIA COUNTRYSTAT WEB LAUNCH SHORTCHANGED BY ATTILIO TAGALILE WHEN
  • 2D ARRAYS WORKSHEET NAME 1 WRITE THE STATEMENTS NEEDED
  • 2013 – 2014 MM JIEZNO GIMNAZIJOS METODINĖS TARYBOS VEIKLOS
  • 22ND ANNUAL EFVET INTERNATIONAL CONFERENCE THE COLLEGE THAT WORKS!!!