geschiedenis samen leven hoofdstuk 1 middeleeuwen paragraaf 1.1 boeren en burgers in het boerenbedrijf werkte het hele gezin mee volg

geschiedenis samen leven
hoofdstuk 1 Middeleeuwen
paragraaf 1.1 BOEREN EN BURGERS
In het boerenbedrijf werkte het hele gezin mee volgens een
traditionele taakverdeling. De mannen bewerkten het land, ploegden de
akkers en haalden de oogst binnen. De vrouwen voerden het vee en
bedienden het spinnewiel, maakten boter en kaas, kookten en hielpen
met het binden van schoven als er gehooid was. Ook kinderen moesten al
vroeg meewerken op het land.
In de vroege middeleeuwen produceerden boeren net genoeg voor eigen
consumptie en voor de heer. Het leven op het platteland was hard en
ongezond. In de tijd van steden en staten werd het leven langzaam maar
zeker minder schraal : woest gronden werden ontgonnen, betere ploegen
en werktuigen werden uitgevonden en beter handgereedschap -> het land
werd intensiever bewerkt -> boeren gingen meer produceren ->
voedseloverschot konden ze nu verkopen op marktplaatsen, die
ontstonden bij burchten en kloosters op knooppunten van wegen.
Arbeidskrachten die niet meer nodig waren in de landbouw, legden zich
toe op een ambacht. Ambachtslieden gingen dicht bij de markt wonen ->
handelsnederzettingen groeiden uit tot steden. De veranderingen in
landbouw en opbloei handen en nijverheid maakten forse bevolkingsgroei
mogelijk.
Ook gewone burgers in de stad hadden eenvoudige woningen. Doordat
bijna alle huizen van hout waren, lag altijd het gevaar van grote
branden op de loer. De gebrekkige hygiëne vormde een andere
bedreiging: Afval op straat en vuil water waren bronnen van
ziektekiemen en epidemieën konden snel om zich heen grijpen. Na grote
pestepidemieën van de 14e eeuw vaardigden veel stadsbesturen
verordeningen uit om het vuil op straat te bestrijden.
In die tijd was kerngezin in de stad een veel voorkomende
samenlevingsvorm. Mede door hoge kindersterfte waren meeste gezinnen
niet groot. Het gezin, de buurt en de gilden waren belangrijke
maatschappelijke verbanden. De gilden beschermden de belangen van hun
leden, er waren strikte regels voor de productie en het gilde bepaalde
wie er mocht produceren. Buitenstaanders werden geweerd (concurrentie
beperkt). In 1347 brak de pest uit na reeks hongersnoden.
In 15e eeuw leefde de economie in de steden weer op ondanks dat de
bevolking nog afnam. Burgers, arbeiders en ambachtlieden waren toen
beter gekleed, beter gehuisvest en beter gevoed dan ooit in de
middeleeuwen. De handel nam toe en steeds meer kleine steden kregen
aansluiting op de grote handelsnetwerken die zich over europa
vertakten.
paragraaf 1.2 LEVEN ALS EEN VORST
Na 1200 maakten de houten gebouwen plaats voor stenen burchten. Mede
door de kruistochten was de handel met de Levant op gang gekomen ->
nieuwe stoffen op de markt zoals zijde en katoen. Onder invloed van de
elegante mode in de islamitische wereld werd de kleding van de adel en
rijke burgerij nu vaak rijkelijk versierd -> kleding werd een middel
om zich te onderscheiden van het lagere volk. Europese kooplieden
brachten uit de Levant ook specerijen mee als peper, kaneel en
nootmuskaat, die door Arabische handelaren uit het verre oosten werden
gehaald. Onder invloed van het contact met de verfijnde oosterse
wereld ontstond in Europa ook de hoofse cultuur, waarmee de adel zich
eveneens onderscheidde. Grondbezit was voor de adel het belangrijkste
middel van bestaan. Ze leefde van de opbrengsten van de landerijen,
die werden bewerkt door vrije of onvrije boeren. Verder hielden edelen
zich bezig met oorlogvoering, belastinginning en rechtspraak en met de
verstedelijking ook nog het verkopen van stadsrechten.
Aan het eind van de 14e eeuw bestuurde Albrecht van Beieren, graaf van
Holland, Zeeland en Henegouwen, zijn gebieden vanuit de residentie van
de graven van Holland, het Binnenhof en omgeving. De graaf had veel
mensen in dienst. Hoog in de hiërarchie stonden de persoonlijke
lijfwacht van de graaf en de drie edelen die hem aan tafel vergezelden
en ervoor zorgden dat zijn bord en drinkbeker altijd gevuld waren. De
adellijke dames speelden een belangrijke rol in het culturele leven.
Ze kregen net als de mannen een degelijke opleiding van privéleraren.
Maar dat was het leven van de hoge adel, lagere edelen leefden heel
wat minder luxueus en verfijnd en hun omgangsvormen bleven grof en
boers.
paragraaf 1.3 HET HUWELIJK
Vanaf de 11e eeuw speelde de kerk in Europa een overheersende rol in
het dagelijkse leven. Ze bepaalde de normen en waarden en begeleidde
het leven van de wieg tot het graf. Pasgeborenen werden zo snel
mogelijk gedoopt, zo werden ze opgenomen in de gemeenschap en werd de
‘erfzonde’ afgewassen, zodat hun ziel kon worden gered. Stervenden
kregen een ziekenzalving, het sacrament der zieken, en legden nog een
keer de biecht af, zodat ze in vrede konden sterven. Tot de 11e eeuw
konden mensen buiten de kerk en zonder priester een geldig huwelijk
sluiten. Maar in de 12e eeuw werd het huwelijk een sacrament, een
handeling die moest worden voltrokken door een geestelijke. De kerk
stond steeds afwijzender tegenover seksualiteit. Al in de 4e eeuw had
de paus geprobeerd het celibaat voor de geestelijkheid verplicht te
stellen. IN 1039 gebeurde dat daadwerkelijk: alle huwelijken van
geestelijken werden ongeldig verklaard. Voor de gewone gelovigen was
seks alleen binnen het huwelijk toegestaan. In 1215 werd het
huwelijksrecht van de kerk vastgelegd -> Het sluiten van een geldig
huwelijk werd een exclusieve bevoegdheid van de kerk.
De kerk had een einde willen maken aan de gewoonte van ouders om hun
kinderen uit te huwelijken, maar kerk kon deze praktijk niet
veranderen. IN alle rangen en standen bepaalden inde eerste plaats de
ouders of 2 mensen met elkaar mochten trouwen. Bij horige boeren moest
de heer toestemming geven.
paragraaf 1.4 DE JONGE JAREN
Kinderen werden in de middeleeuwen behandeld als ‘kleine volwassen’,
het was gebruikelijk dat ze direct na de geboorte onder te brengen bij
een min, die het kind de eerste 2 jaar borstvoeding gaf en de kinderen
werden al vroeg het huis uitgedaan om een vak te leren bij een
gildemeester. Bronnen over de relaties tussen ouderen en kinderen uit
de middeleeuwen zijn schaars. Wel is bekend dat zowel op het
platteland als in de stad al velen al jong werkten, vaak al vanaf 6/7
jaar. Dat kon niet anders: alle gezinsleden moesten meewerken om het
gezin te voeden. Voor bewuste opvoeding was weinig ruimte en
belangstelling. De praktijk was de belangrijkste leerschool.
Het onderwijs op scholen en in de wetenschap was tot de 12e eeuw
geheel in handen van de geestelijkheid. In klooster- en
kathedraalscholen werden jongens uit de adel opgeleid tot geestelijke.
Vanaf de 12e eeuw ontstonden er Latijnse scholen voor kinderen van
burgers in de steden en werden er universiteiten gesticht in steden
als Bologna, Parijs en Oxford. een standaardopleiding was de studie
van de 7 ‘vrije kunsten’. Grammatica, retorica, en dialectica werden
onderwezen op de Latijnse scholen. Arithmetica, geometrica, astronomia
en musica behoorden tot de lesstof op de universiteit. Daarna kon een
hogere opleiding worden gevolgd in theologie, rechten of medicijnen.
Door de opbloei van handel en steden groeide de behoefte aan mensen
die konden lezen, schrijven en rekenen -> de stadsbesturen richtten
scholen op waar kinderen van handelaren en ambachtslieden deze
basisvaardigheden konden leren. De grote meerderheid van de bevolking
(boeren) kon in de middeleeuwen echter niet of nauwelijks lezen of
schrijven.
hoofdstuk 2 De vroegmoderne tijd
paragraaf 2.1 HOLLANDS WELVAREN
In de 16e eeuw voeren honderden Nederlandse schepen per jaar naar de
Oostzee, waar ze hout, vlas en vooral graan haalden. Amsterdam werd dè
graanhaven, van waaruit heel West-Europa van graan werd voorzien.
Doordat brood het belangrijkste voedingsmiddel was, bracht de
beheersing van de internationale graanmarkt rijkdom en macht. De
scheepvaart stimuleerde bovendien andere activiteiten zoals de
scheepsbouw. En de boeren konden zich dankzij de graanimport richten
op veeteelt en op winstgevender gewassen, zoals groenten en fruit, en
grondstoffen voor de industrie als vlas en lijnzaad. Vanaf eind 15e
eeuw maakten Portugezen en Spanjaarden ontdekkingsreizen ver buiten
Europa. Zij beheersten daardoor in de 16e eeuw de handel met Azië,
Afrika en Amerika. Maar rond 1600 veroverden de Nederlanders een
leidende positie in de opkomende wereldeconomie. Ze gingen specerijen
halen in Azië, slaven uit Afrika en tabak en suiker uit Zuid-Amerika.
Na gouden eeuw moest Nederland zijn positie afstaan aan Frankrijk en
Engeland en ging de economie aan het eind van de 18e eeuw hollend
achteruit -> werkloosheid en verpaupering in de steden.
Het handelskapitalisme maakte in de 16e en 17e eeuw een kleine groep
bankiers en handelaren steenrijk en ook de rest van de gegoede
burgerij van de stedelijke bevolking had een goed leven.
maatschappelijke hierarchie:
- kleine burgerij (herbergiers, apothekers, bakkers)
- geschoolde werklieden (timmerlieden en textielwerkers)
- knechten, zeelieden, de vissers en dienstmeisjes
- straathandelaren, slepers, sjouwers en ander los werkvolk
- paupers (zwervers, bedelaars, bedeelden)
Voor de meeste mensen bleef het bestaan naar huidige maatstaven karig:
de kleine burgerij kon een zekere welstand bereiken, maar door
tegenslagen ook gemakkelijk weer tot armoede vervallen. Voor de
volksklassen gold dat nog sterker : moesten 12 uur of meer per dag
werken om in hun bestaan te voorzien; van hun loon konden ze weinig
meer kopen dan voedsel. Ook veel boeren en landarbeiders hadden het
zwaar, maar toch vergeleken met de rest van europa hadden de
Nederlanders het goed. Dankzij de graanimport was de honger vrijwel
uitgebannen.
paragraaf 2.2 EEN HUISHOUDEN VAN JAN STEEN
Stadshuizen bestonden vaak uit een voor- en achterhuis. Ambachtslieden
en kleine neringdoenden hadden in het voorhuis hun werkplaats, winkel
of kantoor. De gegoede burgerij richtte het voorhuis in als
ontvangstkamer. Daar stonden de mooiste meubels en de familie woonde
in het achterhuis. De vrouwen schudden de bedden op, deden de was,
kochten de boodschappen op de markt en kookten de maaltijden. Dat
waren in een welgesteld huishouden tijdrovende bezigheiden. Als het
inkomen het toeliet een meid in dienst te nemen, dan nam zij een deel
van de huishoudelijke taken op zich. Kaas werd een belangrijk
exportproduct. Haring werd in de 17e eeuw in grote hoeveelheden
verorberd en was een van de belangrijkste exportproducten. Al in de 16e
eeuw kwam de Nederlandse tuinbouw tot ontwikkeling. In de 18e eeuw
werden koffie en thee populair en werd de verslaving aan jenever in
Holland volksziekte nr 1. Vooral bij boerenfamilies was het
uitgebreide gezin een gebruikelijke samenlevingsvorm. Oorzaken van
geringe gezinsomvang:
- de kindersterfte
- de hoge huwelijksleeftijd
- groot aantal alleenstaanden
- helft mensen stierf voor 25e jaar
- vrouwen trouwden zelden voor 25 jaar
- percentage eenpersoonshuishoudens was hoog
Door prenten kreeg de lezen de normen en waarden van de samenleving
ingeprent. Zo werd het burgerlijke gezinsideaal langzaam verspreid
over alle bevolkingsgroepen. De taakverdeling kwam er op neer dat de
man als kostwinner moest optreden, terwijl de vrouw de kinderen
opvoedde, het huishouden deed en haar echtgenoot verzorgde. Zij hoorde
hem bovendien te gehoorzamen. De gehoorzaamheidsplicht stond ook in
het gereformeerde huwelijksformulier. De taakverdeling die paste bij
het burgerlijk gezinsideaal kon ook lang niet door iedereen worden
verwezenlijkt. De man moest genoeg verdienen om het gezin te kunnen
onderhouden en werk en privé/sfeer moesten gescheiden zijn. In
middenstandsgezinnen werd onder één dak gewerkt en gewoond en werkte
de vrouw mee. Arbeidersvrouwen moesten meestal uit werken gaan om het
gezinsinkomen op peil te houden.
Eind 16e eeuw werd in Nederland het katholieke huwelijksrecht
vervangen door een protestants. Luther en Calvijn, de grote leiders
van de reformatie, hadden het sacrament van het huwelijk verworpen.
Binnen het protestantisme werd het huwelijk beschouwd als een
maatschappelijk contract waarvoor de regels van de wereldlijke
overheid golden. De staten van Holland bepaalden in 1580 dat een
huwelijk bevestigd moest worden door een gereformeerde predikant of
een overheidsdienaar. Dit laatste was uniek in europa.
De protestantse seksuele moraal was minder doordrenkt van schaamte en
zondigheid. Erasmus en andere humanisten en na hen de hervormers,
benadrukten het belang van kameraadschap, harmonie en begrip tussen
man en vrouw. Om dat te bereiken was het nodig dat beide partners
gelijk waren in afkomst, bezit en geloof. Een huwelijk tussen twee
mensen uit verschillende groepen in de sociale hiërarchie werd
afgekeurd.
paragraaf 2.3 DE BESTEMMING VAN MAN EN VROUW
Al eeuwen werd op grond van de bijbel beargumenteerd dat de vrouw
ondergeschikt was aan de man. Onder invloed van het rationalisme van
de verlichting raakte in de 18e eeuw een ´wetenschappelijke´
verklaring voor die ondergeschiktheid in de mode. De dienende rol van
de vrouw werd nu de logische consequentie van haar natuur.
´Activiteit´ en ´rationaliteit´ golden als kenmerken van de man en
´passiviteit´ en ´emotionaliteit´ werden gezien als vrouwelijke
eigenschappen. Deze redenering is terug te vinden bij Rousseau “de
vrouw was niet alleen passief, ze wilde haar man ook tevreden stellen
en zich aan hem onderwerpen”. Daarvoor was geen dwang nodig maar
hoogstens een ‘natuurlijke’ opvoeding. Betje Wolff ging uit van de
biologie.
Werken, geld verdienen en intellectuele arbeid werden beschouwd als
het exclusieve domein van de man. Toch waren er in de 18e eeuw
intellectuele vrouwen. Overeenkomst tussen deze vrouwen was dat ze
geen reguliere opleiding hadden kunnen volgen. Ze waren autodidact of
hadden les gekregen van een privéleraar. Se ontwikkelden zich tegen de
heersende normen en waarden van hun tijd in. Om serieus te worden
genomen publiceerden vrouwen hun boeken en opstellen anoniem of onder
mannelijk pseudoniem, een traditie die in de 19e eeuw werd voortgezet.
De verlichte ideeën over vrijheid en gelijkheid werden dus over het
algemeen niet van toepassing geacht op vrouwen. Toch vormde de
verlichte ideeën over gelijkheid ook in de 18e eeuw al een
inspiratiebron voor het emancipatiestreven. De franse schrijfster
Olympe de Gouges publiceerde in 1791 een verklaring van de rechten van
de vrouw en de burgeres, waarin ze burgerrechten voor vrouwen eiste.
Er waren ook verlichte mannelijke denkers die de gelijkheid van man en
vrouw propageerden: Theodor Gottlieb van Hippel. “Vrouwen zijn net als
mannen rationele wezens, alleen waren hun capaciteiten door
onderdrukking nooit tot ontwikkeling gekomen”.
paragraaf 2.4 SOO VOER GESONGEN
Bij de opvoeding in de Republiek speelden de humanistische idealen een
grote rol. Vanaf de uitvinding van de boekdrukkunst verscheen een
constante stroom boeken met pedagogische adviezen. Erasmus en Locke:
kind is onbeschreven blad bij geboorte.
Binnen het humanisme ontstond een nieuw opvoedingsideaal: kinderen
moesten opgevoed worden tot mondige, verstandige en veelzijdig
ontwikkelde volwassen. Hierbij paste een zachtaardige,
kindvriendelijke aanpak. Kinderen leren zowel het goede als het
slechte door navolging. Als ouders met onmatig gedrag het slechte
voorbeeld gaven, namen de kinderen dat vanzelf over.
Lijnrecht tegenover deze milde pedagogische visie stelden
gereformeerde moralisten dat een kind van nature slecht was. De mens
was bij geboorte belast met de erfzonde, tucht en ‘het breken van de
wil’ waren daarom onmisbaar in een goede opvoeding.
Met een goede opleiding en opvoeding kweekte je beschaafde en
deugdzame burgers. De nadruk op opvoeding en scholing werd een
belangrijke verlichtingstraditie. Een andere stroming van de
verlichting bepleitte juist een natuurlijke opvoeding.
Aan het eind van de 18e eeuw groeide in Nederland de kritiek op het
bestaande lager onderwijs: Kinderen leerden weinig meer dan wat lezen
en het werktuigelijk opdreunen van psalmen (protestantisme). De
leraren waren slecht opgeleid, chaos in klaslokaal, honderden
leerlingen van verschillende leeftijden in een klas, er was een
lijfstraf. Speciaal om het volksonderwijs te verbeteren, werd in 1784
de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen opgericht. De vereniging wilde
het gewone volk verheffen uit armoede door onderwijs -> stichting
modelscholen en lesboeken in begrijpelijke taal. Na de Bataafse
Revolutie mocht ’t Nut de 1e schoolwet maken (1806): klassikaal les
worden gegeven, leerlingen van dezelfde leeftijd luisteren naar
leraar, die de kinderen gepaste en nuttige kundigheden moest
bijbrengen. Onderwijs in de gereformeerde leer werd verboden. Een
nationale inspectie ging kwaliteit controleren, lijfstraffen werden
verboden.
hoofdstuk 3 De moderne tijd
paragraaf 3.1
I Groot-Brittannië draaide in 1832 de industriële revolutie op volle
toeren. Manchester was het centrum van de textielindustrie, een van de
eerste sectoren met grootschalige machinale productie.
De overgang van een landbouwstedelijke naar een industriële
samenleving leidde op den duur tot een welvaartspeil, maar rond 1830
waren de leef- en werkomstandigheden van Britse industriearbeiders
hemeltergend. Het werk was ongezond en gevaarlijk:
*
lange werkdagen
*
arbeiders verdienden net genoeg om in leven te blijven
*
de fabrikanten waren oppermachtig en legde een ijzeren discipline
op
*
de overheid legde hen geen strobreed in de weg
Zelfs de meest elementaire hygiëne ontbrak:
*
Riolering en waterleiding waren onbekend
*
per huizenblok 1 buitentoilet
*
straten werden niet gereinigd
Geld om fatsoenlijk te eten of zich goed te kleden was er niet.
De volksklassen hadden altijd in armoede geleefd en de verschillen
tussen arm en rijk waren altijd al groot geweest. Maar de concentratie
van smerigheid en ellende in de industriesteden viel meer op dan de
armoede op het platteland. Bovendien waren daar de standsverschillen
algemeen geaccepteerd: het contact tussen de standen was er min of
meer hartelijk. In Manchester leefde arm en rijk door elkaar heen en
was een harde klassenmaatschappij ontstaan met klassenhaat. En zo
ontstond in 1830 in Engeland de sociale kwestie. Journalisten,
predikanten, artsen en andere sociaal bewogen burgers maakten zich
zorgen over de ‘zedenverwildering’ en ellende in de arbeiderswijken en
beijverden zich voor lotsverbetering voor de laagste klassen. Vanaf
1840 leidde dat tot resultaten:
*
aanleg waterleiding, riolering en bestrating
*
parken voor recreatie
Arbeiders probeerden ook zelf hun lot te verbeteren door zich te
verenigen in vakbonden, waar in 1853 een doorbraak werd bereikt toen
de weversbonden met de textielfabrikanten de eerste afspraak maakten
over de hoogte van het loon. Vooral na 1870 werd ook het socialisme
een factor van betekenis in de strijd voor de emancipatie van de
arbeiders. Geleidelijk werden de ergste uitwassen van het moderne
kapitalisme overwonnen en verbeterde de situatie van de arbeiders.
paragraaf 3.2 HOEKSTEEN VAN DE SAMENLEVING
In de 19e eeuw verdween de standenmaatschappij en ontstond onder
invloed van de industrialisering een klassenmaatschappij waarbij de
plaats minder werd bepaald door afkomst en meer door beroep en
inkomen.
De arbeiders woonden in buurten die volgepakt stonden met goedkope
woningen en de rijke in grote huizen in wijken met pleinen en parken
en in die wereld van de hoge burgerij waren werk en privéleven
gescheiden.
Het moederschap gold als het hoogst bereikbare in een vrouwenleven. De
rolverdeling van man en vrouw werd beschouwd als voorwaarde voor een
stabiel gezinsleven. De verschillen tussen man en vrouw werden ook in
uiterlijk en gedrag benadrukt. Omdat mannen en vrouwen verschillende
taken hadden, kregen ze ook een verschillende opleiding. IN 1863 werd
de Hogere BurgerSchool in het leven geroepen vanuit het idee dat een
moderne maatschappij behoefte had aan een goed opgeleide
beroepsbevolking. OP HBS kregen burgerjongens les in moderne vakken
als wiskunde, natuurkunde en boekhouden. Voor arbeidersjongens kwamen
er ambachtscholen. Voor meisjes uit de arbeidersklasse was de lagere
school het eindstation. Sommigen meisjes uit de middenklasse gingen
naar de Middelbare Meisjes School, meisjes uit de hogere burgerij
kregen privéonderwijs. (uitsluitend bedoeld als voorbereiding op een
goed huwelijk) Dames uit de midden- en hogere klassen deden geen
betaald werk, ook niet als ze ongetrouwd waren. Voor een meisje was
alleen van belang dat ze goede manieren had en kon handwerken,
musiceren en converseren, zodat haar echtgenoot zich niet met haar zou
vervelen.
Onder invloed feminisme veranderde dat vanaf 1890. Rond 1900 begonnen
velen het voorbeeld te volgen van Aletta Jacobs. Steeds meer
burgerdames gingen werken, maar emancipatie bleef beperkt (bijna
alleen maar typische vrouwenberoepen).
Privacy werd in de 19e eeuw steeds belangrijker voor de burgerij. Bij
de privacycultuur hoorde ook een preutse ‘victoriaanse’ moraal. Er
rustte een taboe op alles wat met seksualiteit te maken had. Maar de
preutsheid en hypocrisie werden ook bestreden. Liberale hervormers
richtten in 1881 de Nieuw-Malthusiaanse Bond op. De NMB vond het voor
echtparen een groot maatschappelijk kwaad om aan meer kinderen het
leven te schenken dan zij kunnen voeden, kleden en huisvesten. De
huwelijksvruchtbaarheid nam in het begin van de industriële revolutie
nam toe, dat kwam onder meer door de toename van het aantal arbeiders.
(zij hoefden hun kindertal niet te beperken omdat ze geen grond of
geld onder de kinderen te verdelen hadden). Het veroordeelde arbeiders
tot bittere armoede zolang de kleintjes te jong waren om te werken. De
NMB propageerde ‘bewuste regeling van het kindertal’, gaf seksuele
voorlichting en verkocht voorbehoedsmiddelen -> de
huwelijksvruchtbaarheid daalde
Het malthusianisme werd fel bestreden door orthodox protestantse
predikanten en door de katholieke geestelijkheid, die erop hamerde dat
voorplanting het doel van het huwelijk was en wellust zondig. (ze
boekten politiek succes) - > in 1911 drukten ze de zedelijkheidswet
door (verbood abortus, prostitutie, homoseksuele contacten met jongens
onder de 21 en het openlijk tonen van voorbehoedsmiddelen.
paragraaf 3.3 OORLOG EN CRISIS
De 1e WW maakte in 1 klap een eind aan het optimisme van de 1e helft
van de 20e eeuw en leidde tot een diepe morele crisis. -> preutse
victoriaanse moraal kreeg zware klap : huwelijks- en gezinsleven hield
voor miljoenen mensen op te bestaan : de mannen werden losgerukt uit
hun vertrouwde bestaan en verbleven maanden aan het front. De morele
gevolgen van de oorlog werden pas na afloop in volle hevigheid
zichtbaar door dat de zinloosheid toen pas doordrong. Veel jongeren
geloofden nergens meer in, en waren alleen nog op jacht naar seks,
geld en sensatie. -> aantal echtscheidingen nam toe, meer mensen
gingen aan geboortebeperking doen en er werd openlijk over
seksualititeit geschreven en gesproken. De morele crisis bleek vooral
uit de opkomst van totalitaire massabewegingen. Zij keerden zich tegen
de burgerlijk liberale en christelijke normen en waarden en stelden er
een moraal van meedogenloze hardheid tegenover.
De verzuiling drukte in het interbellum een fors stempel op de
samenleving. Totalitaire bewegingen kregen weinig voet aan de grond,
de preutse seksuele moraal hield stand en de vrouwenemancipatie kwam
tot stilstand. Door de beginnende sociale wetgeving en de groeiende
welvaart was de woon- en werksituatie van arbeiders rond 1925 een stuk
beter dan 50 jaar terug. Ook in arbeidersgezinnen bleef de vrouw
steeds vaker thuis om voor het huis en de kinderen te zorgen. Maar aan
het goede leven kwam voor velen een einde door de economische
wereldcrisis in de jaren 1930 -> spanningen en enkele uitbarstingen
geweld, maar de verzuilde samenleving werd er niet echt door bedreigd
en lang niet iedereen verging het slecht.
paragraaf 3.4 DE VERZORGINGSSTAAT
In 1960 ging men uitbundig consumeren. Doordat er volop werk was en de
lonen stegen, werd de welvaart breed gedeeld. Dat maakte ook een
uitgebreid stelstel voor sociale zekerheid mogelijk ->
verzorgingsstaat (garandeert een bestaansminimum voor iedereen)
In de jaren 1960 werd een generatie volwassen die nooit anders dan
sociale zekerheid en welvaart had gekend. Daardoor waren deze jongeren
zelfverzekerder dan hun ouders -> minder traditioneel en gezagstrouw
Deze babyboomers daagden vanaf 1965 het gezag uit en provoceerden de
ouderen. Sommigen verwierpen het materialisme van de
consumptiemaatschappij -> sociaal-culturele veranderingen -> kerken en
zuilen kampten met snelle teruggang, de relatie tussen mannen en
vrouwen veranderde ; vrouwen werden steeds vaker als gelijkwaardig
gezien en steeds meer meisjes volgden voortgezet onderwijs -> ontstaan
2e feministische golf rond 1970 : feministen constateerden dat goed
opgeleide vrouwen als ze trouwden en kinderen kregen, evengoed thuis
zaten te verpieteren. -> daarom eisten ze kinderopvang, legalisering
van abortus en gelijke geboortekansen :dolle mina’s -> succes

  • VIDEOTAPING OF INTERNATIONAL GRADUATE STUDENTS FOR DEMONSTRATION OF ENGLISHSPEAKING
  • WHEN TO USE THE TDISTRIBUTION VS THE NORMAL DISTRIBUTION
  • LESSON ELEMENT RELIABILITY AND VALIDITY INSTRUCTIONS AND
  • “2006 AÑO DE HOMENAJE A DR RAMON CARRILLO” MINISTERIO
  • EN VITORIAGASTEIZ A DIECIOCHO DE NOVIEMBRE DE DOS MIL
  • RECLAMACIÓN AL CENSO ELECTORAL PROVISIONAL ESTAMENTO DEPORTISTA TECNICO JUEZ
  • ENUTA IORGA NASTASIA BELC A STANCOV GH CAMPEANU THE
  • SENIOR DETAILS FOR YEARBOOK CLASS OF 2019 THESE ARE
  • ARKANSAS TECH UNIVERSITY – OZARK CAMPUS REQUEST FOR COURSE
  • NZQA UNIT STANDARD 3800 VERSION 6 PAGE 4 OF
  • (LAWYER’S NAME) (ADDRESS) REQUEST FOR INFORMATION WE KINDLY ASK
  • ÁREA DE FOMENTO Y EMPLEO FERIA IS COMING! DEL
  • PRACTICE PROBLEMS CHAPTER 4—FORECASTING PROBLEM 1 AUTO SALES AT
  • ДОГОВОР БАНКОВСКОГО ВКЛАДА Г НОРИЛЬСК 3 МАРТА 2022 ГОДА
  • NA OSNOVU ZAKONA O SPORTU (SLUŽBENI GLASNIK RS BROJ
  • 4 JULY 2014 WEEKLY LOTTERY WINNERS £1000 PRIZE
  • HOW TO REWARD ACHIEVEMENT BY DICK BILLOWS A
  • MODO 3 DE PRODUCIR CONOCIMIENTO INVESTIGACIÓN SOCIALMENTE RESPONSABLE (2
  • AJUNTAMENT D’ARGENTONA OFFICEART OBJECT VALORACIÓ DELS TALLERS GRUP DE
  • CARE INTERNATIONAL IN VIETNAM INCREASE LOCAL DISASTER RISK MANAGEMENT
  • CONTRACT N° ENK6CT200100561 ACRONYM FANTASI TITLE
  • MODELO DE ORDENANZA HORIZONTAL Y DE ACTIVIDADES DE SERVICIOS
  • T HE INCORPORATED SOCIETY OF PLANTERS (PERGABONGAN PERSATUAN PELADANG)
  • EGZAMIN DYPLOMOWY 30 PYTAŃ OGÓLNYCH (PRAWO) 1 ATRYBUTY PAŃSTWA
  • TAŞINIR GİRİŞ İŞLEMLERİ TAŞINIR EDİNME SATINALMA AATINALMA BAĞIŞ
  • GIORNATA REGIONALE DEL SERVIZIO CIVILE 2011 6 SETTEMBRE 2011
  • !DOCTYPE HTML PUBLIC W3CDTD HTML 40 TRANSITIONALEN! SAVED FROM
  • ANEXO I “PEDIDO DE USO OU CESSAÇÃO DE USO
  • METODOLOGIA DE LA INVESTIGACION CUALITATIVA GREGORIO RODRÍGUEZ GÓMEZ JAVIER
  • REQUEST FOR PROPOSALS – BOARDING CONTRACTORS PAGE 2 SAMPLE